China kan Confucius weer gebruiken

Dagblad Trouw, 25 sept. 2007, Leonoor Kuijk

Confucianisme wil beleefdheid in de samenleving bewaren

Het confucianisme is geen godsdienst, maar eerder een levenshouding en een filosofie. Er zijn geen kerken of priesters, wel tempels voor ceremonies. Voor deze filosofie legde Confucius de basis. Zijn leerlingen en volgelingen werkten deze later uit. Respect voor ouders en ouderen, en hard werken binnen je huidige positie zijn belangrijk. Het respecteren van de hiërarchische verhoudingen van het gezin, de maatschappij en de overheid maken dat een mens zich er bewust van is dat hij deel uitmaakt van een groter geheel. Hoe groter dit besef, hoe meer de mens zich ziet als een deel van de oneindigheid.

Confucius en zijn opvolger Meng-zi (Mencius; 371-288 voor Christus) legden de nadruk op humaan bestuur boven gezagshandhaving door geweld. Zij legden de grondslag van de nog altijd bestaande Chinese traditie dat de heersers zich ten aanzien van het volk, dat aan hun zorgen is toevertrouwd, moeten gedragen als ’vader en moeder’. Hun argument was ’Doe anderen niet aan, wat ge zelf niet wenst te ondergaan’.

Een stelregel was dat het vermogen van de mens onbeperkt is en dat men promotie moet maken op grond van bekwaamheid en niet op basis van afkomst. Alle loopbanen staan dus open voor alle talenten. Men ging ambtenaren benoemen op basis van vergelijkende examens, of ’confuciaanse examens’, een Chinese eigenheid die de Chinese turbulenties veel eeuwen overleefde. Deze examens duurden negen dagen en werden om de drie jaren ingericht.

Volgens Confucius’ theorie ontleende de heerser zijn macht aan ’Het Hemels Mandaat’. Hij verloor dit als hij zich schuldig maakte aan onkoninklijk gedrag. Dan waren een opstand tegen een slechte vorst of het omverwerpen van een corrupte dynastie gerechtvaardigd.

Sleutelwoord van het confucianisme is ’jen’, dat zowel liefde, goedheid als menselijkheid betekent. Vaste waarden waren deugden als piëteit (shu), trouw (chung), betrouwbaarheid en respect voor de ouders (vooral de vader). Wie al deze waarden in zich verenigt mag zich een chün-tzu noemen, een perfecte gentleman.

Morele beginselen waren, eerder dan godsgeboden, middelen om de openbare orde te bewaren. Confucius legt bijvoorbeeld de nadruk op rituelen en ceremoniën, maar die waren alleen bedoeld om de gewone beleefdheid in de samenleving te handhaven.
Confucius is in het gezinsleven altijd een rol blijven spelen
De Han-dynastie maakte in de tweede eeuw voor Christus het Confucianisme tot officiële staatsleer. Later wonnen het boeddhisme en taoïsme aan invloed, maar in de tiende eeuw na Christus was het Confucianisme weer staatsideologie. Dat bleef ze tot in 1912 het Chinese keizerrijk ten einde kwam. In China is ondanks het communisme het confucianisme op het niveau van het gezinsleven nooit weg geweest. De familiebanden zijn belangrijk. Kinderen hebben nog altijd een wettelijke verplichting om voor hun bejaarde ouders te zorgen.

Confucius heeft zelf geen geschriften nagelaten. De klassiekers van het confucianisme, zoals de Analecten, zijn boeken van zijn leerlingen. Confucius’ ideeën zijn na zijn dood voortdurend bestudeerd en geïnterpreteerd. Ook in Japan, Taiwan, Korea en Vietnam, waar de leer eveneens grote invloed kreeg. Er zijn verschillende stromingen, en wie wil kan met Confucius in de hand soms zowel een zaak bepleiten als tegen deze gekant zijn.

Communistisch China is officieel atheïstisch. Maar steeds meer Chinezen noemen zich openlijk gelovig. De communistische partij zet pragmatisch de ooit verguisde Confucius in als nieuwe morele leidsman.

In de stad Qufu, de geboorteplaats van Confucius in de oostelijke provincie Shandong, komen de Chinese toeristen dagelijks met busladingen tegelijk hun eer bewijzen aan de filosoof. Eind jaren zestig hebben de Rode Gardisten, de burgerbeweging die Mao hielp zijn idealen te verwezenlijken, hier vreselijk huisgehouden. Confucius, die van 551 tot 479 voor Christus geleefd zou hebben, werd met zijn leer waarin eerbied voor het gezag centraal staat, door de communisten beschouwd als een exponent van het feodale machtsmisbruik. De brokken van stukgeslagen stenen tafels die her en der tussen de tempels in Qufu liggen, zijn daar getuigen van. Mao deed Confucius in de ban, hier en daar werden zijn boeken verbrand.

Maar inmiddels zijn de tempels en woonhuizen waar Confucius zijn leerlingen onderwees prachtig opgeknapt. Dat geldt ook voor de begraafplaats ten noorden van de stad, waar uitsluitend Confucius zelf en zijn nazaten hun laatste rustplaats hebben.

De twintigjarige Kong Ning Ning, studente Engels, is een rechtstreekse nazaat van Kong Qui, ofwel Confucius. Die naam is de Latijnse versie van Kong fuzi: ’meester Kong’. Ruim twintig procent van bevolking in Qufu heet nog Kong. Omdat Kong Ning Ning Engels spreekt, kan ze die enkele buitenlandse toerist die hier komt, rondleiden. Ze wordt dan op de campus van de universiteit in de buitenwijk opgebeld door het informatiekantoortje van de begraafplaats en komt zo snel als ze kan naar het tempelcomplex. „Ik heb een één jaar jongere broer. Hij zal hier straks begraven kunnen worden. Maar ik heb als ik later trouw een andere achternaam, dus ik kan daar niet liggen. Op een bepaalde manier ben ik trots op mijn afkomst. Maar aan de andere kant vind ik het oneerlijk dat alles om de mannen draait”. Ze weet dat het in Confucius’ tijd nog erger was. „Als een man toen honger had en hij zei dat tegen zijn vrouw, betekende dat automatisch dat zij moest gaan koken. De vrouw was de slaaf van de man. Dat is nu anders. Maar ook nu nog vinden mijn ouders het logisch dat mijn broer in een andere stad studeert, en ik hier blijf.”

Ning Ning, lekker brutaal en zwaar opgemaakt, vertaalt de gesprekken van de pelgrims. „Het is weinig verheffend wat ze hier komen doen”, vat ze vervolgens samen. „Ze bidden tot Confucius, de beschermheer van het leren en van de studenten. Ze vragen hem ervoor te zorgen dat hun zoon slaagt voor zijn examen. Daarna gaan ze weer weg.”

Erg diepzinnig is ook de belangstelling van Chinezen voor andere filosofieën en tradities niet. De praktische toepasbaarheid van het geloof staat bij de meeste Chinezen voorop. Veel geloof is bovendien bijgeloof. Dat is nooit weggeweest, maar de laatste jaren lijkt het onwerkbaar te worden. Zo worden ziekenhuizen nu steeds vaker lastiggevallen met telefoontjes over het sterrenbeeld van de artsen die bijvoorbeeld een keizersnee gaan uitvoeren. Als het kind een ’kip’ of een ’schaap’ wordt, moet die arts geen ’tijger’ zijn, want die eet het schaap op.

Zo zijn er nog meer ongewenste combinaties. Patiënten gaan zelfs zo ver dat ze de datum van de keizerssnee veranderen om maar met een andere arts te maken te hebben. Ziekenhuizen hebben officieel geklaagd dat deze gekte voor teveel organisatorische problemen zorgt.

De trend dat steeds meer Chinezen zich openlijk tot het geloof wenden, lijkt intussen niet meer te keren. Uit een onderzoek van de pedagogische hogeschool van het oosten in Shanghai van begin dit jaar blijkt dat 300 miljoen Chinezen zich gelovig noemen. Voor het onderzoek, waarover de regeringsgezinde Engelstalige krant China Daily in februari berichtte, werden 4500 mensen ondervraagd. De communistische autoriteiten in Peking gingen tot dan toe uit van 100 miljoen gelovigen, zo meldde de krant. Als het aantal van 300 miljoen klopt, rekent een kwart van alle Chinezen zich tot een geloof. De meesten van hen, 200 miljoen, zijn boeddhist of taoïst, zo blijkt uit het onderzoek.

Maar ook het christendom en religieuze stromingen als Falun Gong winnen aan belangstelling. Dat laatste ziet de regering liever niet, bang als zij is dat van deze bewegingen een het gezag ondermijnen. Tegelijkertijd is de Communistische Partij zich ervan bewust dat het de mensen een alternatief moet aanreiken voor het morele vacuüm dat is ontstaan sinds China zich tot het kapitalisme heeft bekeerd. Door de toegenomen rijkdom hebben velen materieel weinig meer te wensen. Ze gaan op zoek naar de diepere betekenis van het leven. Ook de armen die juist geen verbetering in hun bestaan zien, zoeken steeds openlijker houvast in oude tradities.

Omdat Marx en Mao niet langer als ideologische leidsmannen kunnen fungeren, leek de Chinese filosoof Confucius voor de Communistische Partij de verstandigste keus. Zijn filosofie komt goed in de kraam van de partij te pas. Confucius predikte harmonie. Dat is precies het woord dat president Hu Jintao sinds zijn aantreden in 2003 bij allerlei gelegenheden gebruikt. Het is de bezweringsformule die moet voorkomen dat sociale spanningen tot oproer leiden. Vooral op het platteland is er veel frustratie over het feit dat de welvaart daar ver achterblijft bij die in de steden.

Internationaal gezien is Confucius ook een slimme keus. Confucius’ nadruk op vrede moet de vrees wegnemen voor China’s snelle opkomst. In het buitenland zet de regering inmiddels Confucius-instituten op, een soort taal- en cultuurinstituten die vergelijkbaar zijn met het Duitse Goethe-instituut. Tenslotte komt het de regering goed uit dat Confucius respect predikte voor meerderen en het bevoegd gezag. De positie van de alleen regerende Communistische Partij wordt zo tenminste niet ter discussie gesteld.

De Propaganda Commissie heeft Confucius sinds 1997 op een lijst staan van ’honderd belangrijke personen’. Op dat moment had China het communistische roer al omgegooid en de deuren geopend voor de markt. De partij zag hoe in Japan, Korea, Singapore en Taiwan, waar het confucianisme de maatschappij sterk had beïnvloed, de economie daar wel bij voer. De laatste jaren gaat de partij, aangemoedigd door een aantal vooraanstaande kenners, nog een stap verder en wordt Confucius openlijk gepromoot.

Kang Xiaoguang, van de Volksuniversiteit in Peking, is een grote voorstander van verplichte scholing in de leer van Confucius voor alle kinderen. Inmiddels wordt inderdaad op middelbare scholen en universiteiten over Confucius onderwezen. Enkele experimentele basisscholen zijn zelfs helemaal opgezet met Confucius als leidraad. Zo’n andere denker is Jiang Qing, die in zijn boek ’Politiek confucianisme’ (2003) beredeneert waarom het confucianisme geschikter is als leidraad voor China dan de liberale democratie van het westen.

Intussen wordt de viering van Confucius’ verjaardag – de dag wisselt vanwege de maankalender - ieder jaar een grotere happening. In de Pekinese stadswijk Anzhen waar een park werd gerenoveerd, verrees in plaats van een standbeeld van Mao een beeld van Confucius. De verwaarloosde Confuciustempel in Peking kreeg een grote opknapbeurt.

Een paar probleempjes zijn er wel. Confucianisten willen gezag afdwingen door het goede voorbeeld te geven. Ze zijn gekant tegen het gebruik van geweld of dwang. Confucianistische denkers waren daarom erg kritisch over de Amerikaanse bezetting van Irak. Maar wat dan te denken van China’s ’anti-afscheidingswet’ van 2005? Met die nieuwe wet gaf China een legitieme basis aan een eventueel militair ingrijpen, mocht Taiwan aanstalten maken de onafhankelijkheid uit te roepen.

Een mogelijk nog groter probleem is de kern van Confucius’ ideeën, die erop neerkomt dat de allerbekwaamsten het land leidden. Slechts zij die slaagden voor moeilijke examens mochten het land besturen. In de centrale regering zitten goedgeschoolde mensen die technische studies hebben gedaan aan gerenommeerde universiteiten. Maar bij de lagere overheden lijkt loyaliteit aan de partij vaak toch een belangrijker criterium voor de macht dan bekwaamheid. Als Chinezen zich echt in de leer van Confucius gaan verdiepen, kunnen zijn ideeën zich nog wel eens tegen de Partij gaan keren.

Uit: Trouw, 25 september 2007