Uitverkiezing

De leer der uitverkiezing is een theologisch concept binnen het christendom dat stelt dat God van eeuwigheid bepaalde mensen heeft uitgekozen om gered te worden, terwijl anderen niet uitverkoren zijn en verloren gaan. Deze leer is vooral bekend uit de calvinistische traditie, waar ze een centrale rol speelt in de predestinatieleer.

Oorsprong en Ontwikkeling

De leer der uitverkiezing vindt haar basis in de Bijbel, met name in teksten zoals Romeinen 8:29-30, Efeziërs 1:4-5 en Johannes 6:44. Toch kreeg de leer pas echt systematische vorm in de werken van kerkvader Augustinus van Hippo (354-430). De opvatting dat sommige mensen uitverkoren zijn om deelachtig te worden aan de genade door het zoenoffer van Jezus, en dat de mens zelf op die uitverkiezing geen invloed kan uitoefenen, heet sinds Augustinus de predestinatieleer.Augustinus leerde dat de mens door de erfzonde volledig afhankelijk is van Gods genade en dat God soeverein bepaalt wie de genade van redding ontvangt.

Deze ideeën werden verder uitgewerkt door Johannes Calvijn (1509-1564), die de leer van de dubbele predestinatie formuleerde. Hij stelde dat God niet alleen sommige mensen uitverkoren heeft tot redding, maar ook anderen heeft voorbestemd tot verwerping (reprobatie). In zijn Institutie boek 3 hoofdstuk 23 paragraaf 1 zegt Calvijn: Diegenen die God voorbijgaat, die verwerpt Hij (Quos ergo Deus praeterit, reprobat). Calvijn wil niet weten van de hulpmiddelen van Augustinus. Augustinus spreekt niet van een actieve verwerping door God maar meer van een voorbijgaan (praeterito). Ook de val heeft God dus niet toegelaten (permissio) zoals Augustinus stelde maar actief gewild (zie Institutie boek 3 hoofdstuk 23 artikel 8).

 

Jacobus Arminius (remonstranten) tegenover Franciscus Gomarus (contra-reonstranten)

Dit idee van de dubbele predestinatie werd later bevestigd in de Dordtse Leerregels (1618-1619), waarin het contrast met de remonstrantse leer (die meer nadruk legde op de menselijke vrije wil) werd scherpgesteld.

Franciscus Gomarus (1563-1641) was een strenge calvinist en een fervent verdediger van de onvoorwaardelijke uitverkiezing zoals die door Johannes Calvijn was geformuleerd. Hij geloofde dat God soeverein bepaalde wie gered werd en wie verloren ging, zonder dat de menselijke wil hierin een rol speelde.

Jacobus Arminius (1560-1609) was een calvinistisch theoloog, maar hij ontwikkelde op basis van zijn Bijbelstudie een ander standpunt. Hij stelde dat Gods genade weliswaar noodzakelijk was voor het heil, maar dat de mens ook een vrije wil had om deze genade te aanvaarden of te verwerpen. Hij pleitte dus voor een voorwaardelijke uitverkiezing, gebaseerd op Gods voorkennis van wie zou geloven.

Het geschil tussen Franciscus Gomarus en Jacobus Arminius in het begin van de 17e eeuw was een van de meest bepalende theologische conflicten in de Nederlandse kerkgeschiedenis. De kern van hun debat draaide om de leer der uitverkiezing en de rol van de menselijke wil in het heil.

Kernpunten van de Leer der Uitverkiezing volgens Franciscus Gomarus

1. Gods soevereiniteit – God kiest wie Hij wil redden, los van enig menselijk verdienste.
2. Onvoorwaardelijke uitverkiezing – De verkiezing is niet gebaseerd op iets wat de mens doet of gelooft, maar enkel op Gods wil.
3. Dubbele predestinatie (bij Calvijn) – Niet alleen worden sommige mensen voorbestemd tot de hemel, anderen worden ook voorbestemd tot de hel.
4. Onoverwinnelijke genade – Als iemand door God uitverkoren is, zal hij of zij onvermijdelijk tot geloof komen.

Kernpunten van Arminius

Het Arminianisme stelt daar de volgende punten tegenover:

(1) Gedeeltelijke verdorvenheid – de mensheid is verdorven, maar toch nog wel in staat om God te zoeken. We zijn gevallen en aangetast door de zonde, maar niet in die mate dat we er niet zelf voor kunnen kiezen om tot God te komen en door Gods genade de verlossing te aanvaarden. Deze genade in beschouwing nemend is de menselijke wil vrij, en kan toegeven aan de invloed van de Geest. NB: veel aanhangers van het Arminianisme verwerpen de “gedeeltelijke verdorvenheid” en hebben een opvatting die vrijwel overeenkomt met de Calvinistische leer van “totale verdorvenheid”.

(2) Voorwaardelijke uitverkiezing – God “kiest” alleen diegenen van wie Hij weet dat zij ervoor zullen kiezen om te geloven. Niemand is voorbestemd voor ofwel de hemel dan wel de hel.

(3) Onbeperkte verzoening – Jezus is voor iedereen gestorven, zelfs voor de mensen die niet uitverkozen zijn en niet zullen geloven. De dood van Jezus was voor de gehele mensheid, en iedereen kan gered worden door geloof in Hem.

(4) Weerstaanbare genade – Gods uitnodiging om verlost te worden kan door mensen verworpen worden c.q. zij kunnen zich hiertegen verzetten. We kunnen Gods trekkende kracht naar verlossing trotseren indien wij dat verkiezen.

(5) Voorwaardelijke verlossing – Christenen kunnen hun verlossing kwijtraken als zij doelbewust de invloed van de Heilige Geest in hun leven verwerpen. Een Christen moet zijn/haar verlossing “onderhouden” om deze te behouden. NB: veel aanhangers van het Arminianisme ontkennen deze “voorwaardelijke verlossing” en geloven in plaats daarvan in “eeuwige zekerheid”.

Kort samengevat is dit de essentie van het vijf-punten Arminianisme:

Voorwaardelijke verkiezing: God kiest individuen uit voor verlossing op basis van Zijn alwetende voorkennis van hun toekomstige keuzes en daden.
Universele verzoening: Christus's dood aan het kruis was bedoeld voor de hele mensheid, niet voor een vooraf geselecteerde 'uitverkoren'
Totale verdorvenheid: menselijke wezens zijn inherent zondig en zijn niet in staat om verlossing te bereiken door hun eigen verdiensten of daden, waardoor goddelijke genade nodig is.
Weerbarstige genade: God's genade wordt uitgebreid naar alle individuen, maar kan worden aanvaard of verworpen volgens hun vrije wil.
Voorwaardelijke bewaring van de heiligen: ware gelovigen kunnen hun redding verliezen als ze zich van God's pad afkeren.

Escalatie van het conflict

Het conflict tussen beiden escaleerde in de Leidse universiteitskring, waar Arminius en Gomarus beiden hoogleraar waren. Na de vroege dood van Arminius in 1609 namen zijn volgelingen, de remonstranten, zijn standpunten over. In 1610 dienden zij de Remonstrantie in, waarin ze vijf punten opstelden die de calvinistische predestinatieleer nuanceerden. Hierop reageerden de contra-remonstranten (de volgelingen van Gomarus) fel, met als hoogtepunt de Synode van Dordrecht (1618-1619). Deze synode veroordeelde de leer van Arminius als onbijbels en bevestigde de leer van Gomarus als de officiële leer van de Nederlandse Gereformeerde Kerk.

Relevantie en Invloed

De leer der uitverkiezing heeft grote invloed gehad op de gereformeerde traditie en de puriteinen. Het leidde tot een sterke nadruk op Gods soevereiniteit, maar kon ook leiden tot twijfel bij gelovigen die zich afvroegen of zij wel uitverkoren waren. Sommige calvinistische stromingen ontwikkelden later de leer van de verzekerde verkiezing, waarin werd benadrukt dat men zekerheid kan krijgen over zijn uitverkiezing door geloof en vruchten van bekering. In hedendaagse theologie wordt de leer nog steeds besproken en blijft ze een van de meest controversiële onderwerpen binnen het christendom.

Ook in andere christelijke tradities, zoals het katholicisme en het oosters-orthodoxe christendom, is er minder nadruk op predestinatie. Daar wordt vaak geleerd dat Gods genade voor iedereen beschikbaar is en dat de mens daarin een zekere keuzevrijheid heeft.